Auteur Chris van Hassel over zijn leven in Indonesië
Chris van Hassel (1960) is de auteur van ‘Het is goed geweest’, een ontroerende roman over een man die vanuit Indonesië zijn moeder op haar sterfbed bezoekt. Een verhaal over een moeder en een zoon die een ultieme poging doen om elkaar terug te vinden. Van dit boek was ik al diep onder de indruk en sinds ik vernam dat Chris een tweede roman had geschreven ‘Ibu Sari en de Blanda’, was het mijn wens deze auteur te interviewen. Dat lukte en het werd een mooi en uiterst boeiend gesprek.
Chris van Hassel (1960) groeide op in het Brabantse Zundert, maar vertrok in 2008 naar Indonesië waar hij tien jaar lang woonde. Ik vraag Chris wat hem deed besluiten naar Indonesië te gaan. Chris vertelt mij dat, wanneer hij iets in zijn hoofd heeft…, enfin u kent het gezegde… Na zijn eerste vakantie in Indonesië in 1992 beloofde Chris zichzelf dat hij ooit in dit land zou wonen.
Chris: “Ik heb heel lang in mijn hoofd gehad om na mijn pensioen in Indonesië te gaan wonen, maar toen ik halverwege de veertig was en al diverse vakanties en een sabbatical had doorgebracht in dat land, kon ik de drang niet langer negeren. Bovendien was ik mijn werk zat. Het was een sleur geworden. Ik maakte lange dagen, temeer omdat ik er ook nog het een en ander naast deed. Ik was actief in de lokale politiek en als annotator. Daarnaast ging het keurslijf van uitgesproken voorbeeldig gedrag waarin een ambtenaar gekneveld zit, mij meer en meer benauwen en ik kreeg met een burn-out te kampen. Ik was begin veertig. Het duurde echter nog meer dan een jaar voor ik de knoop definitief doorhakte. Ik hield mijzelf voor dat je maar één keer leeft en niet iedereen het voorrecht heeft zijn pensioen te halen. Dat moeten er overigens nog veel meer worden als het aan ons technocratisch landsbestuur ligt, maar dat terzijde. Op mijn 47e vertrok ik naar de Archipel.”
Chris woont inmiddels, met zijn Indonesische vrouw, haar dochter uit een eerder huwelijk én hun twee honden, weer in Nederland. Ik vraag hem naar de reden van die terugkeer.
Chris: “Ik ben inmiddels 57 en hoef geen toekomst meer te maken. Onze dochter van zestien echter wel. Het onderwijs in Indonesië is ronduit slecht. Zelfs de internationale, particuliere scholen. Het onderwijs in Indonesië is volledig naar binnen gericht, erg nationalistisch, tegen het schizofrene aan. Zo is bijvoorbeeld vorig jaar het vak landsverdediging ingevoerd. Vanaf de basisschool leren kinderen er o.a. omgaan met wapens! Bovendien wordt op de meeste (overheids)scholen vooral religie onderwezen. Sterker nog, het wordt erin geramd. In Nederland leidt ze nu het leven dat bij een modern meisje van zestien past en ervaart zij de vrijheid en de verantwoordelijkheden die bij die leeftijd passen en ze geniet daar met volle teugen van. Bovendien zijn mijn vrouw en dochter door mij behoorlijk verwesterd, zowel in hun manier van denken als qua uiterlijk. Daardoor werd het voor hen steeds lastiger om een aangenaam leven te leiden in het conservatiever wordende en overwegend islamitische Indonesië. Vriendinnen keerden zich (vrijwillig en gedwongen) van hen af en ze werden zelfs nageroepen in de stad omdat ze modern gekleed gingen. Onze dochter heeft vanaf haar dertiende op school aan moeten horen dat ze huwelijksrijp was en haar man veel kinderen moest schenken, bij voorkeur zonen. Het werd zelfs zó erg dat docenten haar geen hand meer gaven omdat wij twee honden hadden. Het was derhalve hun wens om te vertrekken en ik stond daar volledig achter. Na een paar weken pas, hoor want ík had er best wel een relaxed leven.”
Er is gedurende de afgelopen jaren heel wat veranderd in Indonesië en ik vraag Chris wat hij daarvan persoonlijk heeft ervaren.
Chris antwoordt: “Ik had persoonlijk weinig last van de snel toenemende conservatieve islam. Ik ben een man. Mannen mogen er alles. Met het toenemend nationalisme werd ik wél regelmatig geconfronteerd. Buitenlanders worden gediscrimineerd, vaak door middel van kinderachtige pesterijen zoals meer moeten betalen voor artikelen dan een Indonesiër en uitgesloten worden van bepaalde rechten. In het begin maakte ik me daar kwaad om, maar na een tijdje raakte het me niet meer. Het was zo en is er nog steeds zo. Alleen kon ik daar toch niets aan veranderen. Dat moeten alle mensen samen doen.
Vandaag de dag valt het woord discriminatie elke dag wel ergens in de media. Ik denk dat er diep van binnen in ieder mens, hoe gecultiveerd en gefatsoeneerd ook, toch nog iets dierlijks zit. Bij de een komt dat gemakkelijker naar boven dan bij de ander en het uit zich bijvoorbeeld in het afbakenen van territorium, de prooi (=welvaart) verdedigen en een wil (doctrine, religie) opdringen, desnoods met geweld. Zoals gezegd, ik had er nauwelijks rechten. Daartegenover stond dat ik er ook weinig (financiële) plichten had zoals we die in Nederland kennen. Ik betaalde er bijvoorbeeld nauwelijks belasting. Ik kan zeggen, een plichtloos leven, ook al heb je dan nauwelijks rechten, maakt het leven best wel aangenaam. Temeer wanneer er elke dag een vriendelijk zonnetje op je bol schijnt en je aan een korte broek, een paar sandalen en een T-shirt genoeg hebt.
Terug in Nederland was dat wel even wennen. Als ik bijvoorbeeld kijk naar wat er elke maand automatisch van mijn rekening wordt afgeschreven vanwege alle verplichtingen. Jeetje zeg. Veel plichten, ook veel rechten, maar individuele vrijheid? En dan bedoel ik á la bohemien zoals ik op Lombok of in Yogyakarta? Nee, dat gevoel heb ik hier helemaal niet. Nederland is een keurslijfmaatschappij. Wat mij wel steeds meer ging opvallen in het openbare leven van Indonesië was hoe moslims, vooral jonge moslims, naar me keken. Steeds vaker merkte ik dat ze me aankeken en afstand hielden alsof ik een besmettelijke ziekte had. Een gevolg van gekleurd onderwijs. Mijn dochter vertelde me regelmatig dat er op haar school slecht over westerse mensen werd gesproken door de leraren. Als zij dan zei dat haar vader uit Belanda kwam werd er snel van onderwerp veranderd.
In Indonesië wonen heel veel lieve mensen. Het is jammer dat de meerderheid erg arm is en slecht onderwijs heeft gekregen. Dat maakt ze erg beïnvloedbaar. En dat is ook de bedoeling van de religieuze leiders. Niet alleen daar, maar overal ter wereld, en heus niet alleen van de islamitische leiders, al willen we dat graag denken. Zie wat de ‘mededogende’ Boedhisten in Myanmar de Rohingya’s aandoen.
Na de val van Soeharto zagen islamieten in Indonesië, met steun van Wahabi-dollars, kans zich massaal op het politieke terrein te begeven met alle gevolgen van dien. Ik blijf het wonderbaarlijk vinden dat een volk van 175 miljoen islamitische zielen, dat heel gematigd religieus was, in een tijdsbestek van amper 20 jaar volledig is omgeturnd tot vroom, vromer, vroomst. Ook de christenen in Indonesië zijn veel fanatieker geworden dan vroeger. Toen ik de eerste keer in Indonesië kwam liep er in de steden bij wijze van spreken maar een op de duizend vrouwen met een hoofddoek en een totaal bedekt lichaam rond. Nu is dat een op de duizend niet. Toen wij vijf jaar geleden een huis bouwden stond er in een straal van een kilometer één moskee. Toen we naar Nederland vertrokken waren dat er negen. Grotendeels betaald met geld uit de Golfstaten. Het is alsof er een soort van Rattenvanger van Hamelen door de straten is getrokken en met zijn fluit het ganse volk heeft betoverd. Heel zorgelijk vind ik dat de LHBT-gemeenschap al een tijdje in de hoek zit waar de klappen vallen. Dat is de schuld van de oprukkende conservatieve islam. Een triest voorbeeld daarvan is wat er onlangs met homo’s in Jakarta en transgenders in Aceh is gebeurd. Mensen in het openbaar vernederen door ze kaal te scheren en naakt en geboeid naar het politiebureau te laten kruipen. Dat is de beesten voorbij, over het dierlijke in elke mens gesproken. Ongeveer twee jaar geleden hingen er plotseling overal op Java spandoeken waarop de dorpelingen werden aangemoedigd om homo’s e.d. te verjagen, ook bij ons in het dorp. Een ex-minister riep zelfs op televisie op ze te vermoorden! Ik vroeg me even af wat ik daar nog deed en wilde het spandoek in ons dorp weghalen, maar mijn vrouw smeekte mij dat niet te doen. Ze zag de bui al hangen. Van onze dorpsgenoten zou ik niets te vrezen hebben gehad, maar wel van de oproerkraaiers van elders die ze overal ophingen.
Over het algemeen kon ik er goed met de meeste mensen overweg. Oké, er was een enorm cultuurverschil. Een goedgeschoolde, ‘verwende’, assertieve, eigenwijze, ongelovige westerling versus de ongeschoolde, arme, gesloten, volgzame, vrome gelovige. Maar ik heb nooit precies kunnen achterhalen wat mijn Indonesische kennissen echt van mij vonden. Indonesiërs, vooral Javanen, laten het achterste van hun tong niet zo gemakkelijk zien. Achter hun eeuwige glimlach houdt zich van alles schuil. Mijn vrouw zei altijd dat ik voorzichtig moest zijn met het geven mijn mening. Ik mocht absoluut niet over de islam discussiëren en ik moest ook proberen niet boos te worden. Haar landgenoten hebben hele lange tenen.”
Ik ben geschokt over hetgeen Chris mij vertelt. Wij weten natuurlijk wel het een en ander, maar dat het zó erg was, wist ik in elk geval niet!
Ik vraag Chris in hoeverre zijn roman ‘Ibu Sari en de Blanda’ autobiografisch is. Hij vertelt dat hij een tweetal doelstellingen had bij het schrijven van dit boek. Chris wilde een mooi fictief verhaal schrijven dat zich in Indonesië afspeelt en waarin zijn eigen ervaringen zijn verwerkt. Daarnaast wilde hij de lezer tonen hoe Indonesië verandert en al veranderd is.
Chris: “Ibu Sari en Pak Wayan (de hoofdpersonen) bestaan echt. In werkelijkheid heten zij Ibu en Pak Guzman en het zijn werkelijk schatten van mensjes die zich hebben weten te schikken naar hun lot maar samen toch heel gelukkig zijn. Ook hun huisje en erfje zijn naar werkelijkheid beschreven. Ibu en Pak waren onze achterburen op Lombok. Ze waren (en zijn nog steeds) erg arm. Het levensverhaal van Ibu Sari is fictie. Ik heb hen als personages model laten staan en mijn vriendschap met hen en hun persoonlijke omstandigheden gebruikt voor het boek. Ik heb ze al een tijdje niet meer ontmoet, maar mijn vrouw en dochter vorig jaar oktober nog. Naar omstandigheden gaat het goed met ze.”
Chris was fiscaal jurist; een geheel andere wereld. Ik vraag hem hoe de stap richting een schrijversbestaan tot stand kwam.
Chris: “Ik ben altijd al een taalliefhebber geweest en ik heb altijd al geschreven. Als opstandige puber schreef ik veel gedichten en korte verhaaltjes. Ik heb ze toen alleen nooit geopenbaard. Ik heb ook een jaar of acht als fiscaal annotator gewerkt voor een fiscaal weekblad en toen ik plots een zee van tijd kreeg begon ik aan ‘Ibu Sari en de Blanda’. Toen ik daar goed en wel aan begonnen was overleed mijn moeder. Ik heb ‘Ibu Sari’ toen geparkeerd en eerst ‘Het is goed geweest’ (2016) geschreven, als ode aan mijn moeder en ook als rouwverwerking. In dat zelfde jaar kwamen er echter van enkele bekende schrijvers en BN-ers (H. Borst, A. van Dis, A. Grunberg) eveneens boeken over hun moeder op de markt. Dat had tot gevolg dat mijn boek, ondanks de prima recensies, nauwelijks aandacht kreeg. In boekenland is de gunfactor erg bepalend op de vraag of een boek succesvol wordt of niet. De beste voorbeelden daarvan zijn de BN-ers die een boek laten schrijven door een ghostwriter omdat ze zelf het verwoordings- en verbeeldingsvermogen missen. Dankzij hun ‘naam’ wordt dat dan toch een succesvol boek. Gegund hoor, maar fopperij eigenlijk, toch?
Momenteel schrijf ik aan ‘Niemandszoon’, met als subtitel ‘De wereld is pias’. Maar het manuscript is nog niet klaar en ik heb er ook nog geen uitgever voor benaderd. Het gaat over een hoogbegaafd jongetje van gescheiden ouders dat geestelijk en fysiek door zijn aan drank verslaafde moeder wordt mishandeld en over hoe hij onze wereld door zijn ziekenfondsbrilletje ziet. Wederom een fictief verhaal met een hard maar meestal ludiek verpakt oordeel over onze wereld, want wat hebben we er een puinhoop van gemaakt en alle inspanningen ten spijt komt het volgens mij nooit meer goed. We zijn reddeloos verloren en dobberen voort over een eindeloze zee vol machtsstrijd, vernietiging, haat en egoïsme. Maar begrijp me niet verkeerd. Het leven is zeer de moeite waard voor wie van de kleine geluksmomenten weet te genieten. Elke dag komen die op ons pad. We hoeven ze alleen maar op te merken.”
Tjonge, wat een boeiend én eerlijk gesprek is dit geworden. Chris neemt geen blad voor de mond en dat is heerlijk voor een interviewer. Ik dank hem hartelijk voor het gesprek. Dat wij contact houden én dat ik ‘Niemandszoon’ ga lezen, staat voor mij als een paal boven water!